Zo ging het toen, zo werd recht gesproken in naam van de Koningin, terwijl haar foto in de rechtbank je indringen aan keek, zo van klein ventje wat wil jij? Natuurlijk verzin ik dit laatste ter plekken, toch geeft het wel weer aan hoe een jongen zich voelde van 14-15 jaar en dit alles in die muffe geur van eikenhoutenvloeren, meubilering en hamer, die met een klap neerviel, zo hard! Dat weet ik nog wel, maar in mijn gewetens gevecht, verraad aan mijn naam, mijn eigen ik? Mijn eigen zijn, dat zat me al jaren in de weg, toen mij gevraagd werd hun naam te willen dragen, want dit was toch beter voor me? En die uitleg, hoe lullig ook, want het was toch niet meer als een kleine Indo kleineren en waar je ook met de beste wil van de wereld geen tegen argumenten kon op werpen? Want ja waarom zorgden zij wel voor mij en mijn ouder niet voor mij? En dan mijn moeder? Zo ver weg? En als ik dit stukje lees, dan denk ik ja? Van uit het centrum van de wereld! Werd een advertentie geplaatst in de Volkskrant? Die “nog” in Amerika of Indonesie werd gelezen? Of misschien een maand later, met een kleine kans dat die boodschap, door gebriefd werd m, door een toevallige kennis van een van mijn ouders? Gewoon geen kans van slagen 99,9% kans van mislukken en voor de buitenwereld, we hebben er alles aan gedaan? Moet ik dit dan ook zien! “Als de waren vader en moeder liefde” die ik al die jaren van hen genoot, terwijl ik toen niet verder kwam! Als de ambachtsschool, de Goffert, de meest saaie vervelende school, zo als die school daar voor, waar de tijd bleek stil te staan, als of die klok gewoon geen zin had!? Een einde te maken aan die kwelling, die kwelling van mij geweten, mijn constante vraag? Waar zijn jullie allemaal? want Amerika was ver weg? Had zo’n opblaasbare globe met zo’n prul standaard, voordeel was, het was licht en in een oogwenk zag je Indonesië en de geur van plastic, kleur blauw waar de oceaan was en dat was nog al wat en daar moest dan mijn moeder zijn? Nog ik kon haar niet vinden, nog mijn vader en zijn nieuwe gezin ook niet en in Berg en Dal? Daar wist ook niemand iets, zelfs die school daar was niet voor mij? Ik moest me de pleuris fietsen 20 km per dag, berg op berg af en soms, dwaalde ik weg, ver weg en niemand wist waar ik was, nog ik zelf en als ik dan weer de geest kreeg? Staarde ik dof voor me uit en kreeg mijn geweten er weer een deuk bij en als ik op die schoolgang moest staan, voor straf, dan liep ik de mozaïeken steentjes te tellen, dan werd ik blij, want dan droomde ik dat mijn moeder en mijn vader en mijn zusje bij elkaar waren en mijn oma en opa en oom Henk en die andere, die ik nooit meer zag, er kwamen heel veel nieuwe gezichten? Maar die waren anders, ze spraken niet mijn taal, ze roken anders, aten ook anders, terwijl ik leerde veters van de schoenen te strikken en al die stomme dingen, terwijl ik dacht aan hen? Ik heb het nooit begrepen en zelfs nu niet, terwijl nu de tijd voorbij vliegt en ik het nog steeds een klote streek vind en er ook geen goed woord voor over heb, al heb ik het wel geprobeerd en daarom zei ik maar ja en amen? Je ziet? wat er van komt? Niet veel goeds? En nog zie ik die Arnhemse kinderkoppen voor het de rechtbank, het was nog voor de school vakantie, toen ik naar de slachtbank ging! Die OVC gedachte, dominee mentaliteit of gewoon onwetendheid of gewoon geslepen egoïsme, deze gedacht aangewakkerd door hele kleine notities, die ik vond in de map voor mij, de enige map met belangrijke papieren, die bewaard zijn gebleven en niet verbrand in het krakerspand! Een leven van uit die opgestapelde wanhoop, van leegte en intens verdriet, die zelfde? die mij nok out sloeg, toen ik naar dat kinderhuis moest, mijn zusje verlaten, mijn vader, eerst mijn moeder, wat een leven? Geen wonder dat het van mij niet meer hoefde, geen wonder dat ik de pijn verdoofde, geen wonder dat ik allemaal verdwaalde mensen verzamelde, geesten, half dood of het moest nog komen, maar dat wisten ze zelf nog niet, zo diep was hun leed! En deze mensen werden op gevreten door mede mensen, verscheurd in duizend stukken, levend, soms half dood of verdoof, ik ruik de geur nog en soms? zag je het al aan de ogen, waar de spiegel van de wand donderde! in duizend stukken en kraaien van schrik op vlogen en zo sleep ik me voort, borst vooruit! In naam van hen! Namens hen en zij! verlaten me niet, op soms, een enkeling, die ik misschien? Niet in de ogen gekeken heb! Zo als die zwart-witte vloer, ook al heb ik ze ooit geteld? Ik ben het aantal vergeten, maar niet haar? Mijn enige moeder!