Zo kwam je binnen, in mijn leven, terwijl jij al was heen gegaan, de tranen achter latend, bij die enkeling, die je nog kende, je kleine familie, bij elkaar gesprokkeld, uit wat eens een oorlog was en was het maar zo gebleven? Was het alleen maar dat leed, het leed van zovelen? Was het alleen maar bij die ene oorlog gebleven, die oorlog waar hij viel? Die hij niet overleefde, niet gestorven in een echt gevecht, van man tot man? Gestorven door een kogel? Nee hij is gestorven in een gevecht, van overleven in een kamp! En verloor dit gevecht, dolf het onderspit en jij? Jij moest alleen verder, jou leven was pas begonnen, verder weet ik ook maar weinig, over al dat leed van jou, als dat, wat krantenknipsels mij laten zien? Die een traan laten vloeien, terwijl ik je niet ken? Wat ik wel ken? Is je herkenbaar verhaal, genegeerd, verstoten, ontkend en daarmee, was je al ten dode opgeschreven en verteerde je van binnen, misschien gebalsemd in het leed, waardoor je nog overeind kon blijven, gesteund door liefde van naasten, die jou broosheid zagen, jou harde roep om erkenning, door het negeren werd jou stem zwakker, zo zwak? Dat je net als de kaars doofde en de rook, belande hier bij mij en ik schrijf, ik laat jou stem nog een keer horen, aan de Koning, de Regering van Nederland en het SVB, opdat een ieder jou last voelt, die jij moest dragen, rust zacht arm kind!