Zo zou het allemaal kunnen wezen! of niet, een gedeelte ieder geval wel, dat is zeker, van waar of hoe dat is nog onzeker? Hoe langer ik hier verblijf, des te minder, heb ik zin weg te gaan! het is als of die navelstreng is aan gegroeid, ergens van uit het niets, is gekomen, zich vast heeft gezogen aan mijn buik, die nu gezwollen is van al het eten en niet van honger, als of die zo van zelf mijn, verschrompelde navel vond en zich vast hechte, wat! verstrengelde, zodat ik niet meer kon ontsnappen aan dat oer gevoel, die oermoeder die het land beheerst, die waakt over zijn kinderen, waar ter wereld ook en haar stem, heeft mij nooit meer los gelaten en die navelstreng was alleen maar terzijde geschoven, als uitstel, voor de geboorte, om de geschiedenis zijn gang te laten gaan, op dat niets in de weg zou staan, voor wat moest gebeuren, als wetten van de mens en niet de natuur! De natuur kwam als overwinnaar uit de bus, terwijl dit woord twee betekenissen heeft en de buschauffeur trapte misschien op de rem, ik viel er uit, navelstreng gebroken en alle ellende van dien, het bloed spatte alle kanten op, vermoedelijk de passagier onder het bloed, de bus raakte verstopt, door de ramen gutste zeeën van bloed, die het landschap rood kleurde en met haar of hem de rozen en dit werd een bed, niet om te slapen, maar om uit verdreven te worden, verdreven van je grond, de ondergrond van dat bed en daar onder gaapte de oermoeder, met haar mond en ogen en keek het met gemengde gevoelens aan! Ze dacht mijn tijd komt nog wel en zo gebeurde het ook, eens verstoten, nooit een plaats kunnen vinden, als zo vele! zijn de geuren, kleuren en bergen, mensen klein van gestalte, vrolijk kijkend met twinkelende ogen, bezorgt voor je dat je vooral niet valt, niet omkomt van de honger, mits het voor handen is, want als je niets hebt kun je ook niets geven en dat had die navelstreng ook door! die was zo blij voor me dat ze dacht en nu is het mijn beurd en begon te zuigen, als op een rietje en zoog mijn buik bijna leeg en dat bloemenbed veranderde van kleur, het werd geel, door de ramen van de bus, werd alles geel en de mensen die er in zaten en zo ook de rijst, het poeder, de soep, het hele landschap werd geel, zelfs de oermoeder, en ook haar lach, die was te horen tot ver in de wouden, vlakte, gevuld met rijst planten, rijst vlaktens of zo met karbouw, die nog net niet vervangen werd door een tractors, gelukkig, zelf in de Kali en waterputten, waar de lijken van eens, tot poeder veranderde geel en de vulkanen hadden rookpluimen, dus nu Koenjit poeder.