Gespleten, zo als de tong van een slang, een diamant, voor deze bewerkt word en dan pas zijn glans verkrijgt, als geesten in een hersenpan, geen koekenpan, die is voor vlees of ei, zo gespleten dat daar binnen in die grijze massa een kernfusie plaats vind, die als een pingpongbal, flippert en je oogballen, doen uitpuilen in hun kas, waarin de wanen zijn af te lezen, zo keek ik vaak in de spiegel met een onzeker gevoel en blikken kruiste elkaar, schichtige, angstig vol twijfel en weer droomde ik weg zo als het leven een boze droom kan zijn, ieder geval in die van mij, die ander had lol, die lachte, die zag de zon schijnen, s’ morgens vroeg, zelfs de maan gaf licht en verblijde mijn gedachten, zo als de ene hand anders is als die ander, wij allemaal anders zijn, zo anders dat ik vervreemd, terug kruip in een hoek of steeg, naar geluiden luister, alles ruik, van bitter tot zoet, die constante wisseling is vermoeiend, put me uit, de tong op de schoenen en lik de zolen of waren het de wonden? Berg op, berg af al hijgend, want lang kon ik niet blijven zitten, werd geroepen, door me zelf en soms door anderen en zo dook ik in dat koude water van dat meer, mijn tenen raakte de bodem en de bloedzuigers, die mij wel lusten en gaandeweg vetter werden van mijn bloed, totdat ze volgezogen van me afvielen, ik werd bedankt,bibberend verlaat ik het water en zit eenzaam aan de kant, terwijl het water kabbelt en vogels fluiten, als of ze me roepen, kom mee, ingedachte deed ik dat toen maar en weg was ik en ben eigenlijk nooit meer terug gekomen, al hoewel een stem binnen in dit wel wou.
Een gedachte over “Blote reet-scheet”