Terwijl het stil is aan de anderenkant van de oceaan en dat kan ik zien, omdat de meesten daar alleen maar Engels lezen en geen moeten nemen om er een vertaler overheen te laten gaan, zo dat ze ieder geval nog iets, snappen van wat ik schrijf, het commentaar van mijn zusje, bestaat uit korte bevestigingen, terwijl ik weet dat haar lijf bijna uit elkaar knapt van spanning op geroepen door mijn verhalen, nu is de harde hagelbui weg getrokken en maak de avond zich op, voor feest, de poes heeft net vier jongen ter wereld gebracht, mijn dochter is helemaal in de wolken en het huis stinkt naar geboorte, een weeën lucht kruipt in mijn neus en mijn vrouw zit zich vol te proppen met sla, de aardappelen zitten morgen allemaal, in de grond, de pomp is gemaakt, mijn avond kan nu al niet kapot.
Zo denk je dan aan vrienden, ver weg en vrienden die gaan komen, aan mijn kleinzoon, die ik lekker kan gaan verwennen, mijn dochter en haar man, die ik zal vetmesten, zo als een vader dat hoort te doen, ik zal ploeteren in de keuken, achter potten en pannen, want bij mij maken we alles vers, de beroemde ballen gehakt, varkenspoot uit de oven en kip in witte wijn, met twee bollen knoflook en een citroen, wortels en ui, daarnaast puree, het water loopt alweer uit mijn mond, gewoon van plezier, mijn schoonzoon die zegt, schep nog maar een beetje er bij, heb nog wel een plaatsje, de rest van het jaar werk hij zich de blubber en woont met mijn dochter, dat verdient een medaille en nog een omdat hij mijn schoonzoon wil zijn.
Zo als mijn dochter er een verdient omdat ze mij als Pa wilt herkennen en ook nog omdat ze van me houd, zo als mijn kleinzoon, tegen me opkijkt, nog wel en daar moet je van genieten, want voor je het weet is dat afgelopen en krip je in, word je klein en verschrompelt, met een stok, waarmee je voetje, voor voetje je een weg baant in dat leven wat je rest en voor je het weet, vegen ze je restanten, bij elkaar in de vuilnisbak, samen met de restjes eten van de kip, want het botje bleef in je keel steken en je overleefde het niet, je liep paarsachtig aan, een vergeefse klap op je rug, je gebit kwam er ook al uit , van schrik poep je in je broek en terwijl iedereen mee helpt jouw in die vuilnisbak te kieperen, tracht ik ter vergeefs bij te komen, te laat en nu nog wachten op de vuilniswagen, hoop dat het de volgende dag niet te warm word, want anders gaat de ontbinding nog sneller, dan worden vliegen gelokt en leggen maden in dat oude versleten lichaam, wat in eens weer in trek is, weer mode word, gewild en maden kruipen uit mijn mond,ogen en neus, gelukkig de wagen komt er aan, verdomme wat stinkt die vuilnisbak, daar hebben ze zeker kip gegeten, gisteren roept de vuilbewaarder tot zijn maat, hij moest eens weten dat ik daar lag, en zo kwam ik aan mijn einde, in de laadbak van een vuilniswagen en nadat ze me gelost hadden, kwamen meeuwen en die pikte alle maden weg en toen die op waren begonnen ze aan mij, tot slechts witte botjes overbleven, zonder kruis of zerk.
Een gedachte over “Mierenkeutel”