Zo kijk ik dan in die ogen, zo staat die foto voor mijn buro, de man die ik lief had als geen ander, waar ik op wachte tot ik een ons woog en dit was niet waar ik over wou schrijven, ik ging met mijn auto door het landschap, omringt door bergen, volbloei, groen en kleuren daar tussen, verstopt, als of ik aan het schilderen was en lekte met de verf en dat dat is goed zo, niets veranderen, zo als ik niet altijd zin heb teveranderen mijn fouten en toch heb ik het gedaan, jaren zijn voorbij gegaan, mijn leven is veranderd, van ooit zwart wit schilderijen, hebben kleur gekregen, mijn hart is gekleurt, zo ook mijn gedachte en het landschap lacht mij toe en ik terug naar haar en alles daarin verscholen, ook al is het een klein kind of hond of vogel, terwijl het roodborste aan mijn tafel zit, luistert naar mijn stem, die milder is geworden, zo veel milders als eens, toe ik dingen en woorde flapte, uitflapte als of een koekoek uit de klok, verschrikt op kijkend, van wat heb ik niet gezegt en dan als een cammelion zijn tong ontrold en dan de woorden probeerde terug tehalen, maar het was telaat, het kwaad was geschied, het kwaad was gedaan en moest leven met de onbezonnenheid der jeugt, wat een kans, wat mooi een herkansing temogen meemaken en mijn mond ging open en alle woorden kwamen inheel snel tempo weer naar binnen en ik slikte, ik slikte diep en mijn buik zwol op en knapte bijna en wat was ik blij, als of ik nooit wat onvertogen had gezegd en ik ging naar de wijzen en die gingen vertellen en ik luisterde aandachtig en na jaren luisteren, kwamen de woorden van zelf er opniew uit, maar anders, het werden vogels, engelen was een tegroot woord en de statigheid van een adelaar te groot het werd een soort colibrie en die woorden kregen kleur, zo dat bij regen zij een plekje zochten in de regenboog en zo ook mijn hart, die weer begon teslaan, het bloed pomte weer door mijn aders, het leven kwam terug, de wereld ontluikte voor mijn ogen, de verf bleef hangen aan mijn penseel, de liefdevolle beweging op het doek, de verdunning, de verdunnig van wat eens ooit was gesproken verdampte in de avond stond en ik stond te kijken naar de naderende ondergang van de zon, terwijl aan de andre kant hij net verscheen en ik weet dat daar iemand was, die gade sloeg het ontwaken van de dag, aan zee of niet, zijn handoek uitspreide zo als de ontwakende dag, zo als een vrouw, zo als de aarde, terwijl mijn buik geleegd werd van weleer en ik danste van geluk.