Granaatscherf

DSC_0174

Terwijl ik zat tedenken wat nou weereens voor een ellende zal schrijven, want schrijven zul je, willen mensen lezen, daar moest ik ineens heel erg hoesten en daar kwam, me een slijmerig iets uit mijn neus, dacht dat ik stikte, terwijl ik naar de plee rende en met mijn kop boven die bak hing, probeer ik me teontworstelen van die kleverige massa, wat een raar geluid gaf, hoef voorlopig geen lijm meer tekopen, heb alles mooi op gevangen, even met mijn vingers gecontroleerd, kan brieven dicht maken of oude postzegels plakken, dat spaart weer geld uit en dat op een zondagmorgen, de vraag is wie nu die brieven van me krijgt? en de gelukzalige is, van mijn DNA, mijn verloren hoofd is in opstand en met mij alles om me heen, de tuin loopt drie maanden achter en ik sinds November en het huisje, hondehok want er word zoveel van me gevraagt, verlangt, dat ik me gewoon voorbij loop zelfs mijn schaduw haal ik in als het waren ben ik de derde in de rij en zodoende altijd telaat, zelfs mijn gedachten, loper trager ik verlang naar verf en doeken op dat ik alles van me af kan gooien, smijten of strijken, rollen aflikken vermenigvuldigen, streek na streek zo als de wind waait ook door mijn nog over gebleven haren waar de wildheid is ontsnapt, los gelaten in de natuur, spoorloos verdwenen op zoek naar een ander of land continent of noordpool, waar ijsberen, beren, gun hen wel de lol, die lol van mij is allang voorbij ik heb genoeg gezien en meegemaakt om vrijwillig afstand tedoen van mijn harnas en zwaard zelfs die ezel mogen ze mee nemen waar op ik tenstrijden ging ooit, lang geleden, toen mijn haren tot mijn kont rijkte en golven als de zee beweegde en de glans ogen verblinde wat rest me anders dan een uitgedroogt karkas met daar omheen perkament, gele huid, die het geluid van schuurpapier maakt bij elke stap die ik zet achter me zelf, terwijl ik rond rij door de straten, waar de zon schijnt en geen kip tezien zo alleen ik ben vroeg op ander slapen hebben rust waar ik verlangend aan denk maar niet kan vinden, net zo min als ik iets vind, die angst iets tevinden, beklemt me maakt me doods bang, want het altijd is maar voor even, staat nooit eeuwig en is gebonden, als of het in die kast van mij zat daar in Amsterdam, zo naast me als of ik gezelschap vroeg, smeekte in mijn diepste gedachten, door niemand gehoord, die geklemte kreten uit mijn keel, bang voor slaag, bang je hoorbaar temaken, je verstoppen voor de wereld om je heen en voor wie je daar instopte, natuurlijk het was mijn eigenschult, ik was de zoon van de duivel, ik denk dat ik postzegels ga plakken, brievenschrijven en pak het glaasje en kijk in mijn aderessenlijst van vrienden en bekende, wie word de gelukkige? wie o wie opent die brief of ruikt aan de postzegel eens gelikt door mij met die glazige snot pegel?

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s