Als je bijkomt voor alles, ben je aan het zoeken, met dat geklets van mijn vrouw word het heel moeilijk, dat klets maar door als of de muur van Berlijn niet gevallen is, als of die nog steeds twee weerelde verdeelt in twee stukken, zo ook mijn gedachte, dan ken je ga rustig zitten, dat doe ik wel als de dag gekomen is en alles is uit, is over, geweest, rusten ken ik niet, nog die mensen om me heen, dat rent en beweegt, mijn ogen hebben soms moeite al die bewegingen tevolgen, mijn adelaar ogen verdraaien snel, ik knipper als een lens van een camera, mijn hersens zetten de vijfde versnelling in en zie daar, iedereen word gevangen door mijn blik, ze bewegen al trager, in een seconde weet ik een foto temaken, mensen die proberen te ontsnappen, worden tegen gehouden, als of er lijm op de weg kleeft, of stoel, bank, bar, straat, fiets of auto, zelfs de fiets blijft overeindstaan, die rok waaide in de wind en stond stil, die lach was vereeuwigt, ik die andere stille traan, van iemand met verdriet tussen al die andere vrolijke mensen meenigte, een traan die geen kans kreeg de bodem teraaken, die rookpluim van de sigaret sond stil, zo ook het geluid, van zingende vogels, die nesten moesten bevoorraden, voor nageslacht en die kip op het hakblok, had net zijn kop nog, na mijn geknipper niet meer, klap, kop er af en alles er omheen ging weer verder, mensen kwamen weer thuis, ik ook, allen mijn vrouw kakelde nog door, zo als die kip zonder kop, alleen haar kop is minder vinnig van kijken, als haar ogen knipperen, zit daar wat menselijks in, dus ik vergeef haar dat geklets, pak een glas wijn en langzaamaan kan ik het verdragen en krijg ik door dat ze gewoon iets wil zeggen om het zeggen, net zo als die traan die toen wel de grond raakte, toen mijn gezicht af gewend werd, van wat voor me afspeelde, mijn hond is blij en gaat op haar rug liggen, nu weten jullie het is geen mannetje, dus die vraag is overbodig, mijn vrouw soms ook, vierduizend kilometer in een auto en dat rebbelt maar door, geen wonder dat ik stop en even mijn benen strek en borden boven de weg vertellen je dat ook, als je vrouw veel klets neem een pause om de twee uur, misschien moet ik wel gaan overwegen ieder half uur testoppen, maar dan word die rit nog langer, nog meer tijd voor woorden, dan zit ik liever op het terras waar de rivier alles overstemt of op de camping in Bakkem waar die vliegtuigen boven je hooft afremmen, of aan zee, waar de golven alles om je heen verdoven of die fles Genever en die lip die nipt, nog net geen klontje zuiker er in, die hand gevult met een kinderhand, zo als een koek gevuld met spijs en word een gevuldekoek en kloek staat voor moeder, die ik niet ken, maar wel ooit geweest is en haar gelets heb ik niet aan hoeven horen, misschien daarom dat ik niet weet om tegaan met het geklets van mijn vrouw, misschien hoort dat zo, ik drink een glaasje wijn, uit een pak, flessen is veel duurder en ook sneller leeg, alleen mijn gedachten, zijn vol, vol verwarring, loopt soms over, zoekt een uitweg rond me heen, als of het via dat terras een weg baand naar de rivier en van daar naar zee, waar het trug vloeit naar mijn geboorteland, dat is ver weg, mijn moeder is nu op genomen in de aarde, daar is niets meer van te vinden, dus hoef ik ook niets te vinden, dat lucht op, dat scheelt, er komt in eens weer ruimte, daar dringt de stem van mijn vrouw weer door, alles is goed.
Een gedachte over “Luier morgen”