Nijmegen heb ik niet echt gezien, deze keer, ik had geen tijd, tussen tandards door, angs voor het trekken van een kies, laat maar zitten, tot de volgende keer denk ik dan, zo heb ik Nederland gezien in snel tempo, de auto heeft het begeven, bij aankomst, die laaste vierhonderd kilometer is mijn langste geweest, angst en beven, halen we het? en mijn gedachte gaan terug, nog voor ik ging, toen ik zat in bakkum, waar de vliegtuigen boven je hooft afremmen, zo dat je het slapen wel kunt vergeten, tenzij de wind draait en je even rusten kunt, je gedachten en vrienden kunt verwennen, naar het stand kunt gaan, de zee kunt genieten als is het een helskarwij daar tekomen en dan die zee voor je, al wetent dat de eeuwigheid daar is, die kleuren, misschien grijs een wind die waait en in je ogen sporen achterlaat, laat staan in je haren, helmgras verbogen buigt als of onze koning komt met zijn gemaal en de meeuwen dansen op de wind terwijl ik genever drink niet een of twee, meer, geniet en kijk naar mijn dochter, die opgenomen word in het strand als of ze daar thuis hoorde als of het zo moest wezen zo als ik ooit een daar was, onschuldig, niet wetent wat het leven me zou brengen nog wensen, een kind en zee, de golven en alles daar omheen, de geluiden, het geknisper van zand, die ziltesmaak, die dromen, dat nippen aan het glas en weten dat alles goed is en zal zijn want het moest zo wezen, die natuur zorgt voor ons, vervrongen in mijn glaasje jonge genever, nog niet vervrongen mijn dochter dus niet aan de drank, die leeft zich uit, geniet zo als ik eens genoot van wat was, mijn hart is vervult, mijn hooft is blij mijn geest verheugt zo dat niets was voor niets, niet die vriendschap met vreemde die bekender werden en zo bekend dat is ze nooit meer uit mijn gedachten kan wissen zoals die blik naar die zee, waar alles van kwam alleen ik niet, ik kwam per lucht dus kun je zeggen er tussen in en dat past in het plaatje, ook al duurt het lang voor je dat kunt zien, met mijn dochter de weg naar huis, rollen, rennen door het zand, lachen, huilen, wat zijn we blij, die wind door onze haren, aan komen, uit geput aan, blij, die hand van haar, zo teder en dat terwijl ik weet dat mij rest niet zo lang, ik zou mijn arm willen geven, voor iets langer, misschien kan ik mijn neus missen of een oog, ook al zou ik minder ruiken of zien, die hand van mijn dochter is zo echt, die wil ik voelen al moest ik kruipen, slepend voor uit in dat zand van duinen, helmgras er naast, wat maakt het nog uit?laat mijn geest het werk doen, zo als die eens mijn leven bepaalde, me mee nam naar hoeken en steden, naar jullie, wat mis ik jullie allemaal, dat ik niet meer kan waken en even mijn arm om jullie heen kan leggen, maar de hand van mijn dochter maakt alles goed, in die hand zitten jullie ook, ik denk aan jllie allemaal.
Een gedachte over “Waar om niet zweepslag, het kon erger”