Na veel slapen, komt de rust terug, alle gedachte in mijn hoofd, vinden hun plaats, als of het zo had moeten wezen, al is het zoeken naar woorden, schraal, als of mijn tong droog is, vol zand, waar schelpen uitsteken, misschien het lijk van een pijlstaart inktvis, wit geschraapt door de parkiet, zo dat het lijk een tweede leven lijd, via het poepgat een derde, misschien wel laaste bewijs van bestaan, ik zit in het dorps cafe, luidruchtig, want ik ben blij, ik ben blij mensen te zien, mijn uitzicht van de bergen om me heen, wat eens was mijn geboorte land, omdat ik jullie niet kon missen koos ik voor hier, niet te verweg, niet voor altijd, want anders had mijn leven geen zin gehad, want aan jullie heb ik het te danken dat ik besta, dat mijn hersens werken, op volle toeren, aan jullie moet ik denken elke dag, zo als ik denk aan mijn gemis, ik hoef niet te kijken naar het grasveld van mijn buurman, nog zijn rozen tuin, dat is niet van mij, mijn tuin waar de wind waait, waar de mieren hun gang gaan en niet duidelijk is wat ze doen, voor mij, er bestaat iets waar ik geen weet van heb, maar gebeurt elke dag opnieuw, en langszij als een schip lig ik in het gras, met een stengel tussen mijn lippen, kijkend naar de wolken die voorbij drijven, waar je naam staat geschreven en door de wind weet ik waar je vandaan komt, de vrede, de rust, terwijl de wijn gulzig gedronken word, mijn lippen sporen achter laten op het glas, morgen is een nieuwe dag, ik kan haast niet wachten en het zand ook niet, die werd versprijd over het land door de wind en nm de schelpen niet mee, liet ze achter, verloren zo als mijn gedachten, los kwamen en achter lieten de herrinering van jou.