Dit is wat jullie zien al is het anders om, waar zijn jullie, al die mensen die ik ooit heb ontmoet, waar zijn jullie geesten, waar zijn zij, terwijl ik hier ben, verscholen, achter de salades, waar ik ploeg en zwoeg, waar zijn jullie woorden en gezang, waar zijn jullie gezichten die op mijn netvleis liggen als de dag van gisteren, toen woorden nog waren zo al ze waren, ze uit gesproken werden en mijn oren ze hoorden al was het van ver en moest ik soms beter luisteren, tot dat het tot me door drong tot ik begreep waar het over ging tot ik gegreep je lijden, dat doordrong, wat je miste, zo als ik miste het geheel, zo als een man diep weg gedoken in zijn jas, op dat niemand kon zien zien zijn waren ik, verborgn in het land van niemand, waar geen mes in de grondstak, nog beefde, na trilde, als muziek, die ik nu hoor, terwijl ik moe ben en eigenlijk naar bed moet, slapen ga, je gemis maakt me wakker en doet me deken aan toen, toen we nog konden lachen, toen tranen werden vervangen, we ons verdoofde, tot de morgen aanbrak en we brak waren, zo brak, dat alles om ons heen in het niets verdween, terwijl we kropen, als we het konden maken tot de volgende bocht, als we over de drempel kwamen, als niemand het hoorde, nog hond, nog kat, nog parkiet en we in de lakens konden kruipen, langzaam weg kropen om te vergeten wat was, wat was ge beurt wat was geweest en niet hoeven denken aan toen.
Een gedachte over “Kennet”