Heel lang geleden was Nijmegen mooi, toen was alles nog niet aan geharkt, toen waren dingen nog niet af, toen leek niets op wat het zou worden, nu is het af, zo af dat men alleen nog de straten de andere kant uit kunnen laten lopen, ieder idee is nog maffer als het andere, nee ik herken Nijmegen niet meer, zelfs de inwoners zijn verandert, in gepakt, op gesloten, verpakt met een lintje er om heen, niemand heeft nog tijd, alles gaat op afspraak, owee, dat strooit roet in het eten en toch is dit de stad waar ik veel tijd van mijn leven door gebracht heb, waar mijn prille schreden en beroepen plaats vonden, waar ik ontmaagd werd, dit veels te laat, dit was meer mijn schuchterheid als wat anders, Plein 1944 had ruimte, die ruimte is niet meer en jaren lang leek het nergens op en nu? ik ga weer terug om tekijken, maar ben bang dat het van korte duur zal zijn, ik ben bang dat ik zal reizen door het land, zo als ik reis door landen om de ruimte tekunnen voelen die mijn hart wil voelen, voor al het lijden van het leven, voor al het leed gevoeld en gedaan, een zwerver op straat een zwerver van het heelal, niet de gedachten dat het elders anders is of zal wezen, nee, het is niet meer zoals eens, dan verblijf ik liever in die kleine plaatsen, verweg gestopt, verboren in het landschap, waar ik zelf niet eens herkenbaar ben, waar geuren de overhand hebben en niet mijn stank mijn verleden, nog mijn toekomst, waar wegen door het landschap gaan, waar eens strijders rond waarde, vol grootse gedachten, van roem en eer, verkrachte en brachte, waar we nu mee moeten leren leven en zo vond ik de weg, daar tussen, niet op kaart aangebracht, wegen verscholen, zo klein, dat er een paard aan tepas moest komen of soms een weg ophield en je rechts omkeert moest maken en van een andere richting moest veranderen omdaar te komen, waar het weer aan sloot, beekjes en watervallen je de rust gaven, die je vroegen je neer teleggen, hoofd naar boven, kijkend naar de blauwe lucht en vogels vlogen, vliegen deden ook wat en jij muisstil, zo stil dat je weer tot je zelf kon komen en terug dacht aan die drukte om je heen, in je stad, die niet meer jouw stad was, waar je als een vreemde dwaalde in stegen, tegen muren aan liep, omdat ze daar eerst niet waren, maar een een of andere gek een gedachte had, zo als mijn vader gedachtens had, waar die later spijt van had, maar niet terug gedraait konden worden, net zo al die gedachtens van mij, alleen met het schrijven gaat het nog net, dan word de elusie gewekt, geboren of in gegeven en ook zo is het niet.