Toga

076

Zo heen en weer geslingert teworden in een jong bestaan en natuurlijk buren die klagen, kwam de kinderbescherming, er aan te pas en werd in mijn mistigewereld, ineens wakker, in een kinder tehuis, wit, harstikke wit, met grote eikenhouten trappen, een tennisbaan en daarom heen, een grote tuin en daar zaten we dan, al die wezen, te wezen, in ieder geval was je niet alleen en kon je de trap op en afgaan zonder een duw tekrijgen en geen kasten waar je in moest voor straf, geen gescheld, naar mijn beleving, ben ik daar niet lang geweest, maar in de mist, heb je geen benul van tijd, buiten de herrinering, dat ik in het bad viel en in de ziekenboeg terecht kwam, een gasmasker op gezet kreeg, door een lot genood, die alleen vergeten was het masker open te zetten, waardoor ik buiten bewustzijn raakte en dan! al die geruchten dat je misschien ouders zou krijgen, daar werd de hele dag over gespeculeert en zo op een dag, kwamen ze ook voor mij, de eerste keer dat ik hen zag, was van boven aan die trap en keek neer op twee kleine mensen, een man en een vrouw en toen gingen ze weg en ik? sloop weer terug naar mijn bed, wat ik dacht? niets! een beetje teleur gestelt misschien, wist ik veel, dat er nog zoveel geregeld moest worden, door hen, papieren, slaapkamer voor me in orde maken en op een dag, koffer pakken, nou die koffer, was niet groter als een koffer, waar je drie brooden in kon stoppen, genoeg voor een handoek, washandje, tandenborstel en dat was het wel, de rest heb ik al een keer verteld, die bruinehond, die mijn beste maatje werd en die grote tuin waar je, je verbeelding de loop kon laten gaan, tweede verdieping, waar de marmerevloeren en de eikenhouten trappen, vers geboend je kon kiezen op je kont naar beneden te glijden of via de reeling, een oude man die op de zelfde verdieping woonde als wij, gelukkig hadden, ze daar van die dikke deuren, zodat ze minder last van me hadden, als ik uitgelaten, door de hallen renden, mijn slaapkamer, die was wel zo groot, dat het bedje leek teverzuipen en vanuit het raam, keek je zo in de tuin, waar bloemen groeide en als je via de voordeur naar buiten liep, moest je eerst vijf treden af, voor je op de grond was en dan achter langs de keuken van Tante Jos, die me soms riep, of ik een bal gehakt luste of een appel, appeltaart of als het erg warm was limonade, haar man was een collega van mijn nieuwe vader, een architeckt en die hadden een huiskamer die in die tuin uitkwam en hadden ook een hond, zo,n kwijl hond, een Boxer en altijd blij als je kwam, zij hadden van die banken, waar je helemaal in weg zakte, met van die grote bloemen, motiven er op en die keuken, was wel zo groot en mooi, koperenkranen, groot fornuis en aanrechten, het was vroeger een Klooster geweest en in de oorlog hadden de Duitsers het in gepikt en de eigenaar er  van, woonde in Amerika, als je achter in de tuin kwam, was daar een paadje en dan kwam je bij boer Bloem en zijn vrouw, die hadden koeien en land, vaak hadden ze wel een koekje voor me, daar achter lag Kerstendal, maar dat wist ik toen nog niet, die tuin! voor mij was een ondekking tocht, vlinders, brandnetels, vingerhoedkruid en ook een paar grote beuken, in de tuin die voor schaduw zorgde, verder mooie klimrozen tegen het huis, als je naar boven keek, kon je mijn slaapkamer zien en als je naar de weg liep, door de tuin, zag je het balkon, waar onze woonkamer was, in de winter, was alles wit en werden de waterlijdingen, met stro afgedekt, zodat het niet kon bevriezen, in het dal, achter het huis, hing altijd een lucht, van afvoerwater, uit de keuken, daar, vond ik dan kogels, uit de oorlog, daar onder, was een gaas afrastering, die je helemaal kon volgenen en als je dan door zou lopen, kwam je bij het Afrikamuseum uit, dat heette de water Meerwijk, het was een landgoed, nog veels en veels groter als waar wij woonde en beetje bij beetje leerde ik het dorp kennen, haar inwoners, Burgemeester, Kerk, pastoors, bakker, slager, kaper en al die andere mensen die daar woonden,nog meer, toen we na drie jaar gingen verhuizen, naar een kleinhuisje, met een eigenkamer en waar ik een broetje zou krijgen, heel toevallig uit Amsterdam, die net als ik, in het zelfde weeshuis had gezeten en ook alles meegemaakt had, wat een kind niet behoord mee temaken, in zijn leven, zijn naam was Fred.

Plaats een reactie